Logo KNB.nl

Artikel 25

Artikel 25Voeg toe

  1. De notaris is verplicht bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen een of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig onder zich neemt. Gelden die aan de notaris in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort. De bovenbedoelde financiële onderneming voegt de over de gelden gekweekte rente toe aan het saldo van de bijzondere rekening. Indien deze gelden abusievelijk op een andere rekening van de notaris zijn gestort of indien ten onrechte gelden op de bijzondere rekening zijn gestort, is de notaris verplicht deze onverwijld op de juiste rekening te storten. Hetzelfde geldt indien de gelden rechtstreeks in handen van de notaris zijn gesteld. Indien meer notarissen in een maatschap samenwerken, kan de bijzondere rekening ten name van die notarissen tezamen, de maatschap of vennootschap worden gesteld. In geval van samenwerking met beoefenaren van een ander beroep moet uit de tenaamstelling van de bijzondere rekening blijken dat de notaris deze rekening houdt. De notaris vermeldt het nummer van de bijzondere rekening op zijn briefpapier.
     
  2. De notaris is bij uitsluiting bevoegd tot het beheer en de beschikking over de bijzondere rekening. Hij kan aan een onder zijn verantwoordelijkheid werkzame persoon volmacht verlenen. Ten laste van deze rekening mag hij slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende.
     
  3. Het vorderingsrecht voortvloeiende uit de bijzondere rekening behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden. Het aandeel van iedere rechthebbende wordt berekend naar evenredigheid van het bedrag dat te zijnen behoeve op de bijzondere rekening is gestort. De notaris of, indien het een gezamenlijke rekening als bedoeld in het eerste lid, zesde volzin betreft, iedere notaris, is verplicht een tekort in het saldo van de bijzondere rekening terstond aan te vullen, en hij is ter zake daarvan aansprakelijk, tenzij hij aannemelijk kan maken dat hem ter zake van het ontstaan van het tekort geen verwijt treft.
     
  4. Een rechthebbende heeft voor zover uit de aard van zijn recht niet anders voortvloeit, te allen tijde recht op uitkering van zijn aandeel in het saldo van de bijzondere rekening. Is het saldo van de bijzondere rekening niet toereikend om aan iedere rechthebbende het bedrag van zijn aandeel uit te keren, dan mag de notaris aan de rechthebbende slechts zoveel uitkeren als in verband met de rechten van de andere rechthebbenden mogelijk is. In dat geval wordt het saldo onder de rechthebbenden verdeeld naar evenredigheid van ieders aandeel, met dien verstande dat, indien een notaris zelf rechthebbende is, hem slechts wordt toegedeeld hetgeen overblijft, nadat de andere rechthebbenden het hun toekomende hebben ontvangen.
     
  5. Er kan geen derdenbeslag worden gelegd onder de in het eerste lid bedoelde financiële onderneming op het aandeel van een rechthebbende in de bijzondere rekening. Is onder de notaris derdenbeslag gelegd op het aandeel van een rechthebbende in de bijzondere rekening, dan kan de notaris die overeenkomstig de artikelen 476a en 477 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verklaring heeft gedaan of die is veroordeeld overeenkomstig artikel 477a van dat wetboek, zonder opdracht van de rechthebbende overeenkomstig de verklaring of veroordeling betalen aan de executant.
     
  6. Rechtshandelingen verricht in strijd met de bepalingen van dit artikel zijn vernietigbaar. De vernietigingsgrond kan worden ingeroepen door iedere rechtstreeks belanghebbende. Rechten, door derden te goeder trouw anders dan om niet verkregen op gelden die het voorwerp waren van de vernietigde rechtshandeling, worden geëerbiedigd.
     
  7. Bij verordening kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de bijzondere rekening en het beheer van de gelden, bedoeld in het eerste lid. Onze Minister kan regels vaststellen met betrekking tot de wijze van berekening en uitkering van de rente van de op de bijzondere rekening gestorte gelden.
     
  8. De notaris verstrekt, in uitzondering op zijn geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 22, aan de inspecteur of de ontvanger, bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 2 van de Invorderingswet 1990 dan wel artikel 1:3 van de Algemene douanewet, indien deze dit, daartoe gemachtigd door Onze Minister van Financiën, verzoekt uit hoofde van de uitoefening van een bevoegdheid op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 onderscheidenlijk de Algemene douanewet:
    1. de namen, adressen en woonplaatsen van de personen die betrokken zijn bij betalingen naar of vanaf de bijzondere rekening in verband met een in het verzoek specifiek aangeduide transactie of handeling waaraan de notaris zijn medewerking heeft verleend, alsmede de omvang van die betalingen en de nummers van de bankrekeningen waarvan door die personen gebruik is gemaakt;
    2. de aard van de transactie of handeling waarop een in het verzoek specifiek aangeduide betaling naar of vanaf de bijzondere rekening betrekking heeft, alsmede de namen, adressen en woonplaatsen van de personen die daarbij betrokken zijn, de omvang van de betalingen en de nummers van de bankrekeningen waarvan door die personen gebruik is gemaakt.
       
    Bij het verstrekken van de hiervoor genoemde gegevens wordt hun onderling verband door de notaris aangeduid.
     
  9. De notaris verstrekt, in uitzondering op zijn geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 22, aan de opsporingsambtenaar, de officier van justitie, de rechter-commissaris of Onze Minister voor Rechtsbescherming, de gegevens met betrekking tot de bijzondere rekening die deze vordert uit hoofde van de uitoefening van een bevoegdheid op grond van het Wetboek van Strafvordering.
     
  10. Van de bepalingen van dit artikel en van de in het zevende lid bedoelde regels kan niet worden afgeweken.

'Het gaat hier om een bescherming van de financiële belangen van de cliënten, die erop moet (sic) kunnen vertrouwen dat de bij de notaris gestorte gelden ten slotte ook terechtkomen bij degenen voor wie ze bestemd zijn.
(...)
Het vorderingsrecht dat voortvloeit uit deze bijzondere rekening behoort toe aan de gezamenlijk rechthebbenden op de gelden. Zij vormen de deelgenoten van een gemeenschap, welke bestaat uit het vorderingsrecht op de bank uit hoofde van het tegoed van de bij die bank geopende rekening. De verdere regeling is ontleend aan de wet giraal effectenverkeer, die ten aanzien van onder een bank berustende effecten van cliënten eenzelfde juridische constructie kent in de vorm van zogenaamde verzameldepots. (...) Het tegoed op de rekening valt buiten het vermogen van de notaris en blijft dus buiten zijn faillissement.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 10)

'Gevolg is dat de onderhavige derden een positie krijgen die hen bevoorrecht boven andere schuldeisers van de notaris, zowel in privé als in kwaliteit, zoals bijvoorbeeld hen jegens wie de notaris aansprakelijk is uit wanprestatie, onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 28)

'De regeling van de bijzondere rekening (generale kwaliteitsrekening) is in dier wege dwingend dat niet ten nadele van de rechthebbende kan worden afgeweken.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 31)

'Op grond van het bepaalde in lid 1 mogen ook meer kwaliteitsrekeningen worden aangehouden.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 31)

LID 1

'Op de rekening horen alleen gelden van derden thuis, die daarop door hen in beginsel rechtstreeks dienen te worden gestort. Vandaar het voorschrift van de laatste zin van lid 1: vermelding op het briefpapier. Rechtstreekse storting kan echter in het ongerede raken. Op de notaris is daarom de verplichting gelegd om, bij een abuis, zelf voor storting op de derdenrekening zorg te dragen. Hetzelfde geldt wanneer de notaris het geld in chartale vorm ontvangt, hetgeen hij niet steeds zal kunnen weigeren. Niet nakoming van deze verplichting zal uiteraard wanprestatie jegens de cliënt waarom het gaat opleveren, maar zolang de verplichting niet is nagekomen aan deze geen bescherming terzake van insolventie geven. Ook lid 6 biedt hier immers geen soelaas, nu er geen "rechthandeling" is aan te wijzen waarop dit lid toegepast zou kunnen worden. De sanctie moet dan ook worden gezocht in het tuchtrecht en de controle door het Bureau financieel toezicht (...).' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 31)

'Artikel 22 (lees: artikel 25, bew.) laat niet toe dat de notaris eigen geld voor derden afzondert. Dat men niet langs de weg van een kwaliteitsrekening eigen vermogen aan een derde kan doen toekomen volgt uit HR 9 januari 1937, NJ 1937, 586 (Erik Schaper); verg. ook Molenaar Kw. ber. NBW, 1990, p.55.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 31)
'In artikel 25 ontbrak een regeling voor de tenaamstelling van de bijzondere rekening van notarissen die samenwerken met andere beroepsbeoefenaren. Omdat de bijzondere rekening alleen aan de notarissen toebehoort en de andere beroepsbeoefenaren daar dus niet over mogen beschikken, moet uit de tenaamstelling blijken dat het uitsluitend een rekening van de notarissen is.' (MvT II, 29 212, nr. 3, p. 4)

LID 2

'De eerste zin drukt zowel uit dat de notaris extern volledig bevoegd is ter zake van beheer en beschikking over de rekening, als de "privatieve" werking van deze bevoegdheid jegens de rechthebbende ("uitsluitend"). Daaraan doet niet af dat de vordering uit de rekening aan de rechthebbende ten behoeve van wie zij strekt "toebehoort". Wel brengt dit laatste mee dat de notaris deze vordering niet zal kunnen cederen of verpanden of met een privé-schuld aan de bank verrekenen.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 32)

'De waarnemer treedt in de plaats van de notaris en kan uit dien hoofde over de rekening beschikken (artikel 26 (lees: artikel 29, zesde lid, bew.)).' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 32)

'De derde zin beperkt de notaris intern in zijn bevoegdheid ("mag") zodat de externe bevoegdheid van de eerste zin in beginsel niet wordt aangetast. (...) Aangenomen mag worden dat de storting van de gelden door de cliënt op de bijzondere rekening impliciet de opdracht aan de notaris inhoudt om de benodigde betalingen te verrichten. Wel is hier lid 6 van belang, waaruit een zekere externe werking kan voortvloeien, zij het afgezwakt door de derdenbescherming van de tweede zin. Een opdracht tot overmaking van een bedrag van de derderekening naar de privé-rekening van de notaris c.q. een personeelslid of voor hem optredende stroman, kan dus niet worden vernietigd, zodat het geld, voorzover nog aanwezig op de rekening waarheen het overgemaakt werd, terugvalt op de rekening waar het thuishoort, te verwezenlijken door een stornopost.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 32)

'De onder verantwoordelijkheid van de notaris werkzame personen hoeven niet tevens werknemer te zijn. Zo kan ook als gevolmachtigde optreden de kandidaat-notaris met wie de notaris is geassocieerd.' (NV, 23 706, nr. 6, p. 45)
'Zoals ook uit de memorie van toelichting blijkt, is het niet de bedoeling dat de bank tot taak heeft te controleren of er een geldige opdracht van een rechthebbende is.' (NV, 23 706, nr. 6, p. 45)

LID 3

'De vordering op de bank behoort aan de gezamenlijke rechthebbenden toe. Er is derhalve terzake van deze vordering een gemeenschap waarop in beginsel titel 3.7 NBW van toepassing is, zodat een figuur ontstaat, vergelijkbaar met het "verzameldepot" bedoeld in de artikelen 9 e.v. Wet giraal effectenverkeer. Evenals in die wet is ook hier een nadere regeling ten opzichte van titel 3.7 gewenst.
Veel bepalingen van die titel zijn immers niet op een geval als hier aan de orde is afgestemd, al direct omdat de rechthebbenden op de rekening (dat wil zeggen de deelgenoten) elkaar in beginsel geheel onbekend zullen zijn en, in verband met het beroepsgeheim van de notaris, ook goeddeels voor elkaar onbekend zullen moeten blijven. Daardoor is bijvoorbeeld een gezamenlijke actie van hen niet goed denkbaar. Gaat de notaris failliet, dan kan men aan de curator overlaten hun gezamenlijke belangen te behartigen overeenkomstig lid 6. Voor andere gevallen zal een bijzondere regeling zijn, waarvoor lid 4 een aanzet bevat.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 32-33)

'Verrekening van de vordering tot uitkering aan de cliënt op de notaris met een schuld van de cliënt van de notaris, is niet uitgesloten, ook niet als er een tekort is en de notaris daarvoor jegens de cliënt aansprakelijk is. De notaris (of, indien het een gezamenlijke rekening betreft, iedere notaris) is uiteraard verantwoordelijk voor tekorten, maar heeft een ontsnappingsmogelijkheid, ontleend aan HR 9 maart 1990, NJ 1990, 428 en artikel 28 lid 2 Wet giraal effectenverkeer.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 33)

LID 4

'De woorden "te allen tijde" stammen - ook in artikel 26 lid 1 Wet giraal effectenverkeer - uit artikel 3:178. Deze woorden drukken onder meer uit dat het recht op verdeling, waar de uitkering op neerkomt, niet aan verjaring onderhevig is: verg. Parl. gesch. Boek 3, p. 606, tweede hele alinea. Iets anders is dat de gemeenschappelijke vordering op de bank zelf door verjaring te niet kan gaan; verg. artikel 6:140 lid 4. Verder drukken die woorden uit dat het recht op uitkering afgezien van de voormelde bepalingen, steeds aan de rechthebbende toekomt.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 33)

LID 5

'Derdenbeslag door een crediteur van de rechthebbende onder de bank werkt niet, omdat de bank geen verklaring kan doen omtrent het haar onbekende aandeel van de rechthebbende; dat kan alleen de notaris.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 33)

Ten aanzien van de vraag of het afleggen van een verklaring door de notaris overeenkomstig artikel 476a Rv strijdig is met zijn beroepsgeheim: 'Tot het afleggen van een dergelijke verklaring is de notaris wettelijk verplicht. Het voldoen aan deze verplichting kan dus niet als een schending van de geheimhoudingsplicht worden beschouwd.' (NV, 23 706, nr. 6, p. 46)

LID 7

Verwezen wordt naar de Regeling op het notarisambt. (bew.)

LID 8 en LID 9 ALGEMEEN

‘Met betrekking tot de derdengeldenrekening van de notaris zijn bijzondere factoren aanwezig die de voorgestelde inperking van het ambtsgeheim rechtvaardigen. (…) Voordat de Hoge Raad in het arrest Van Olst/Ontvanger (HR 18 december 1998, NJ 2000, 341, bew.) vaststelde dat informatie betreffende de derdengeldenrekening valt onder de bescherming van het ambtsgeheim, konden o.a. de Belastingdienst en opsporingsinstanties vaak probleemloos over deze informatie beschikken doordat deze desgevraagd door notarissen werd verstrekt, in de veronderstelling dat deze informatie niet onder hun geheimhoudingsplicht viel. Uiteindelijk heeft het arrest van de Hoge Raad daarover uitsluitsel gegeven. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de verstrekking van deze informatie ten dele en onder bepaalde voorwaarden weer mogelijk gemaakt en zo worden de gevolgen van het arrest enigszins gematigd. De centrale rol die de notaris en zijn derdengeldenrekening vervullen bij tal van vermogenstransacties maken (…) dat de voorgestelde beperkte informatieplicht een belangrijke bijdrage kan leveren aan de bestrijding van belastingontduiking en –fraude en de bestrijding van financieel-economische criminaliteit door informatie beschikbaar te maken over de financiële afwikkeling via de notaris van vermogensrechtelijke transacties. (…).’ (NV 32 700, nr. 6, p. 5)

‘Op de notaris rust weliswaar een onderzoeksplicht, maar hij heeft als juridische dienstverlener geen informatiepositie die vergelijkbaar is met die van een bestuurlijke toezichthouder of een opsporingsdienst. Daarmee is hetgeen hij kan waarnemen omtrent de rol die de door hem verleende diensten in een bredere context zouden kunnen spelen, per definitie beperkt.’ (MvT II, 32 700, nr. 3, p. 5)

‘Het verschil in aard en gewicht van het maatschappelijk belang bij fiscale controle in het kader van de heffing en inning van belastingen enerzijds en bij opsporingsonderzoeken naar financieel-economische criminaliteit anderzijds, komt tot uitdrukking in de verschillende wijze waarop de twee onderscheidenlijke onderdelen van de voorgestelde informatieplicht zijn vorm gegeven. In het onderdeel dat ziet op de informatieverstrekking aan de Belastingdienst is de verstrekking van gegevens zeer specifiek uitgewerkt en restrictief van opzet. Zo dient aan de verstrekking een concreet verzoek ten grondslag te liggen, dat alleen zal worden gedaan indien daartoe gerede aanleiding bestaat en de benodigde informatie niet op andere wijze verkregen kan worden. Hierop zal toezicht worden gehouden doordat een voornemen tot het doen van een informatieverzoek door de inspecteur of ontvanger wordt onderworpen aan een interne goedkeuringsprocedure waarbij machtiging door de Minister van Financiën nodig is, alvorens het verzoek wordt gedaan. Het informatieverzoek van de Belastingdienst dient voorts betrekking te hebben op een specifiek aangeduide transactie of handeling dan wel op een specifiek aangeduide betaling. Ten slotte kunnen naar aanleiding van een dergelijk verzoek alleen een beperkt aantal in de wet omschreven gegevens door de notaris worden verstrekt. Het voorgestelde onderdeel dat ziet op gegevensverstrekking bij strafrechtelijk onderzoek is minder restrictief, althans voor zover het gaat om gegevens met betrekking tot de bijzondere rekening, en sluit aan bij de aard en de reikwijdte van de specifieke opsporingsbevoegdheid die in een concreet geval wordt uitgeoefend. Hiermee wordt recht gedaan aan het zeer zwaarwegende belang van een effectieve bestrijding van financieel-economische criminaliteit.’ (MvT II, 32 700, nr. 3, p. 6-7)

‘Een van de redenen waarom de informatieplicht ziet op de verstrekking van bepaalde gegevens met betrekking tot de derdengeldenrekening en niet op de verstrekking van (afschriften van) bepaalde stukken als zodanig, is gelegen in de noodzaak om de bescherming van gegevens die ook in de toekomst niet zijn uitgezonderd van de geheimhoudingsplicht afdoende te waarborgen. Voorkomen dient te worden dat met de verstrekking van (afschriften van) stukken de toegestane verstrekking van gegevens zijn wettelijke begrenzing overschrijdt. Op de notaris rust de plicht om van de geheimhoudingsplicht uitgezonderde gegevens te verstrekken. Het ligt hierbij het meest voor de hand dat hij dit zal doen door middel van een schriftelijke verklaring. (…) In de memorie van toelichting is de mogelijkheid voor de notaris open gelaten om bij wijze van alternatief aan zijn informatieplicht te voldoen door (afschriften van) stukken over te leggen die de gevraagde gegevens bevatten, mits daaruit geen andere gegevens naar voren komen dan die zijn uitgezonderd van de geheimhouding. In het geval van een vordering om informatie in het kader van opsporing is dit afhankelijk van de strafvorderlijke bevoegdheid die wordt uitgeoefend. Het kan zijn dat uit bepaalde stukken als zodanig geen andere informatie blijkt dan mag worden verstrekt. De notaris zou in overige gevallen eventuele informatie die niet is uitgezonderd van de geheimhoudingsplicht uit te verstrekken afschriften kunnen weglaten, of deze informatie onleesbaar kunnen maken.’ (MvT II, 32 700, nr. 6, p. 12)

‘Uit de plicht tot gegevensverstrekking door de notaris volgt dat deze uitzondering op de geheimhoudingsplicht niet van toepassing is op derden op wie een afgeleide geheimhoudingsplicht rust. Een verzoek tot gegevensverstrekking dient dan ook tot de oorspronkelijke geheimhouder, zijnde de notaris, te worden gericht. Informatie die met toepassing van de voorziene uitzonderingen is verkregen valt niet langer onder de notariële geheimhoudingsplicht. Op diegenen die deze informatie aldus hebben verkregen, rust dan ook geen afgeleide geheimhoudingsplicht.’ (MvT II, 32 700, nr. 3, p. 10)

‘(…) wat er gebeurt met de opgevraagde gegevens indien een onderzoek op niets uitloopt en wat de consequentie is van het gegeven dat er geen (van de notaris) afgeleide geheimhoudingsplicht geldt. Voor de gegevens die door de notaris worden verstrekt geldt het wettelijk regime dat van toepassing is op gegevens die in het kader van de heffing en inning van belastingen worden verkregen dan wel bij opsporing worden vergaard. De belastingwetgeving kent een strenge geheimhoudingsplicht die zich uitstrekt tot al hetgeen bekend wordt bij de uitvoering van deze wetgeving en deze informatie kan, behoudens uitzonderingen bij wettelijk voorschrift, alleen in dat kader worden gebruikt.’ (NV, 32 700, nr. 6, p. 13)

‘Ik (de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bew.) kan zonder meer bevestigen dat de notaris in beginsel mag uitgaan van de rechtmatigheid van een verzoek om of vordering van informatie, met dien verstande dat de notaris bij het voldoen aan het verzoek of de vordering uiteraard de nodige zorgvuldigheid dient te betrachten in de zin dat hij zich ervan vergewist dat er daadwerkelijk sprake is van een verzoek of vordering in de zin van de voorgestelde wettelijke regeling. Op de notaris rust echter geen enkele verplichting om nog zelfstandig onderzoek te doen naar de redenen die aan een dergelijk verzoek of vordering ten grondslag liggen.(…) De notaris zal zijn bevrijd van zijn geheimhoudingsplicht in geval van een verzoek of vordering, ongeacht de inhoudelijke gronden waarop dit verzoek of deze vordering is gedaan. Een eventueel door de rechter vastgestelde onrechtmatigheid van het verzoek of de vordering zal ertoe leiden dat de aldus verkregen informatie onrechtmatig is verkregen, maar dit zal niet kunnen leiden tot enige aansprakelijkheid van de notaris.’ (NV, 32 700, nr. 6, p. 11)

‘(…) wat de gevolgen zijn voor de notaris indien hij zijn cliënt zou informeren. Indien er een informatieverzoek wordt gedaan, is er blijkbaar aanleiding voor (nader) onderzoek. (…) In geval van een informatieverzoek in het kader van fiscale controle bestaat er geen wettelijke verplichting voor de notaris om daarover tegen zijn cliënt te zwijgen. In geval van een vordering tot verstrekking van gegevens in het kader van opsporing van strafbare feiten, dient de notaris op grond van artikel 126bb, vijfde lid, Sv, geheimhouding te betrachten over al hetgeen hem ter zake van de vordering bekend is.’ (NV, 32 700, nr. 6, p. 12)

LID 8

‘Het onderscheid tussen het bepaalde onder a en onder b is louter van technische aard. Het heeft te maken met het aanknopingspunt waarover de Belastingdienst in een concreet geval beschikt. In beide typen gevallen dienen uiteindelijk dezelfde gegevens boven tafel te komen. Bij het bepaalde onder a heeft de Belastingdienst kennis van een bepaalde handeling of transactie, maar ontbreken de overige gegevens, terwijl bij toepassing van het bepaalde onder b juist de kennis omtrent een specifieke betaling of ontvangst het aanknopingspunt is voor de Belastingdienst en de aanleiding vormt om een informatieverzoek te doen naar de overige daarmee samenhangende gegevens. (…)
Onder de omvang van de betalingen dient te worden verstaan de hoogte van de gedane betalingen naar en van de derdengeldenrekening, eventueel uitgesplitst naar de verschillende betalingen. Onderliggende bescheiden vallen niet onder dit begrip. (…)
Het aangeven van het onderlinge verband dient zeker te stellen dat duidelijk is wie de betaling heeft ontvangen dan wel heeft gedaan en wie van welke bankrekening gebruik heeft gemaakt. Voorts dient de rol van de betrokkenen bij betalingen die zijn verricht over de derdengeldenrekening te worden aangeduid. Hierbij gaat het om de aanduiding van de aard van de bij de notaris verrichte transactie, bijvoorbeeld de overdracht van een onroerende zaak en de vestiging van een hypotheekrecht op die zaak, en de rol van de betrokkenen bij de betalingen in dat verband, bijvoorbeeld wie van de verstrekte namen de koper, de verkoper en de hypotheekverstrekker was.’ (NV, 32 700, nr. 6, p. 14)

Verwezen wordt naar artikel 21 van het Fiscaal Besluit Bestuursrecht. (bew.)

LID 9

‘Het voorgestelde artikel 25, negende lid, Wna verplicht de notaris informatie te verstrekken over verrichtingen met betrekking tot de bijzondere rekening in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De vordering tot het verstrekken van informatie is gebaseerd op bevoegdheden uit hoofde van het Wetboek van Strafvordering. Te denken valt in dit verband onder andere aan de bevoegdheden die zijn opgenomen in de artikelen 96a, 126a, 126nc, 126nd, 126uc en 126ud Sv. De genoemde strafvorderlijke bepalingen verduidelijken welke gegevens met betrekking tot de bijzondere rekening van de notaris mogen worden gevorderd, bepalen wie tot uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid bevoegd is, en stellen nadere voorwaarden aan de toepassing ervan. De werking van artikel 126ne Sv, waardoor de vordering tot gegevensverstrekking ook betrekking kan hebben op gegevens die eerst na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, wordt voor zover de uitzondering op de geheimhoudingsplicht van toepassing is, niet belemmerd. Voor zover op grond van de toegepaste bevoegdheden geheimhouding vereist is omtrent het verzoek of de vordering tot verstrekking van gegevens, geldt dit ook voor de notaris.’ (MvT II, 32 700, nr. 3, p. 12)

‘Overigens geldt voor de opsporingsbevoegdheid die bij uitstek zal worden toegepast om gegevens over transacties die verlopen via de derdengeldenrekening van de notaris op te vragen – artikel 126nd Sv – het vereiste van een misdrijf waarvoor toepassing van voorlopige hechtenis mogelijk is (artikel 67 Sv). Teneinde in alle denkbare gevallen de zorgvuldigheid te waarborgen waarmee het vorderen van gegevens van de notaris plaatsvindt, zal het Openbaar Ministerie in samenspraak met de KNB een aanwijzing opstellen over informatieverstrekking, waarin onder meer zal worden bepaald dat de officier van justitie ook in het geval waarin dit op grond van de wet niet nodig is toestemming zal moeten geven voor de vordering van gegevens van de notaris.’ (NV, 32 700, nr. 6, p. 16-17)

Verwezen wordt naar de Aanwijzing vorderen gegevens derdengeldenrekening notaris. (bew.)