Logo KNB.nl

Artikel 29Voeg toe

  1. Tot waarnemer is benoembaar een notaris of toegevoegd notaris. Een kandidaat-notaris is tot waarnemer benoembaar indien hij voldoet aan de vereisten van artikel 6, eerste en tweede lid, onderdelen b, onder 1° en 2°, en c, en gedurende de laatste twee jaren voorafgaand aan zijn verzoek tot benoeming, per jaar gemiddeld ten minste 21 uur per week onder verantwoordelijkheid van een notaris of van een waarnemer werkzaam is geweest of als notaris gedurende die periode het notarisambt heeft vervuld. In afwijking van het vorenstaande kan een kandidaat-notaris tot waarnemer worden benoemd in de gevallen van artikel 28, onderdelen a en b, indien hij ten minste drie jaar heeft afgerond van de stage, bedoeld in artikel 31, en gedurende het laatste jaar voorafgaande aan de benoeming tot waarnemer gemiddeld ten minste 21 uur per week onder verantwoordelijkheid van een notaris of van een waarnemer werkzaam is geweest of in die periode als notaris het notarisambt heeft vervuld. De kandidaat-notaris die reeds op grond van het tweede lid als waarnemer is benoemd, behoeft in geval van benoeming als waarnemer voor een andere notaris niet opnieuw te voldoen aan het vereiste van artikel 6, tweede lid, onderdeel c. Het notarisambt kan slechts worden waargenomen door degene die de zeventigjarige leeftijd nog niet heeft bereikt.
     
  2. Op verzoek van een notaris benoemt de voorzitter van de kamer voor het notariaat een of meer notarissen, toegevoegd notarissen of kandidaat-notarissen die zich daartoe bereid hebben verklaard, tot vaste waarnemer teneinde de notaris in de in artikel 28, onderdelen a en b, bedoelde gevallen te vervangen. Telkens wanneer zich een geval als bedoeld in artikel 28 voordoet benoemt de voorzitter ambtshalve één of meer waarnemers, tenzij het een geval als bedoeld in artikel 28, onderdelen a of b, betreft en er een vaste waarnemer is. Alvorens tot benoeming van een waarnemer over te gaan wint de voorzitter advies in bij de KNB. In het geval van ambtshalve benoeming tot waarnemer treft hij zo nodig een regeling omtrent het honorarium.
     
  3. De kamer voor het notariaat of zijn voorzitter kan een benoeming tot waarnemer te allen tijde intrekken. Van elke benoeming van een waarnemer en van elke intrekking van een benoeming wordt onmiddellijk kennis gegeven aan de betrokkenen, de KNB en het Bureau. Tegen een beslissing tot benoeming of tot intrekking van een benoeming kan binnen dertig dagen na de dag van verzending van de brief waarbij die beslissing aan betrokkenen wordt meegedeeld beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.
    Artikel 107, tweede tot en met vierde lid en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
     
  4. De periode van waarneming kan niet langer zijn dan één jaar in geval van een volledige waarneming. Bij waarneming in deeltijd dient de notaris zijn ambt uit te oefenen gedurende minimaal het aantal uren per week dat bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld.
    De kamer voor het notariaat kan van het bovenstaande in bijzondere gevallen ontheffing verlenen.
     
  5. In geval van een ambtshalve benoeming als waarnemer kan de betrokkene slechts wegens gegronde redenen zijn benoeming weigeren.
     
  6. De ambtshalve benoemde waarnemer, die een notaris in de in artikel 28, onderdelen c, d, en e, bedoelde gevallen vervangt, kan in geval van afwezigheid, verhindering of ziekte worden vervangen door een andere waarnemer, die voldoet aan de in het eerste lid, tweede volzin, gestelde eisen. Het tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
     
  7. De waarnemer is verantwoordelijk voor het beheer van het protocol van de vervangen notaris en de uitoefening van het notarisambt met betrekking tot dat protocol. Zolang de waarnemer bevoegd is, is de notaris onbevoegd met betrekking tot zijn eigen protocol het notarisambt uit te oefenen.
     
  8. De notaris meldt aan de KNB en de financiële onderneming, bedoeld in artikel 25, eerste lid, terstond de waarneming van zijn functie op grond van artikel 28 door een waarnemer als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin. In geval van een ambtshalve benoeming tot waarnemer stelt de waarnemer terstond de financiële onderneming in kennis van zijn benoeming en van de intrekking van zijn benoeming.
     
  9. De notaris en elke niet-ambtshalve benoemde waarnemer zijn ieder voor de door de laatste als zodanig verrichte werkzaamheden of gepleegde verzuimen jegens derden voor het geheel aansprakelijk.
     
  10. De waarnemer gebruikt het zegel van de vervangen notaris en de door de waarnemer opgemaakte minuten behoren tot het protocol van de vervangen notaris.
     
  11. Bij verordening worden nadere voorschriften gegeven over de wijze waarop de overdracht en de overname van het protocol en de overige notariële bescheiden dienen te geschieden, alsmede de mogelijkheden van vrijstelling en ontheffing daarvan.

LID 1

'In lid 1 is geregeld aan welke eisen een kandidaat-notaris moet voldoen om als waarnemer te kunnen worden benoemd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen kandidaat-notarissen die voor benoeming in aanmerking komen, dus met zes jaar stage, en kandidaten die drie jaar stage hebben doorlopen, alsmede de beroepsopleiding met goed gevolg hebben doorlopen. Alleen de eerste categorie komt in aanmerking voor waarneming in geval van schorsing, ontslag en overlijden van de notaris. Bij een dergelijke waarneming neemt de waarnemer in feite tijdelijk de praktijk geheel over, zodat aan hem dezelfde eisen moeten worden gesteld als aan een notaris. De waarneming in geval van afwezigheid, verhindering of ziekte draagt een incidenteel karakter. Het voordeel voor de kandidaat-notaris is dat hij door regelmatig waar te nemen tijdens de stage zich goed voorbereidt op zijn toekomstige positie als notaris.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 35)

'Uit het artikel (zoals dat luidde voor de wijziging, bew.) blijkt thans niet of er een leeftijdsgrens is. Dit heeft daarom in de praktijk tot vragen aanleiding gegeven. Om deze onduidelijkheid op te heffen wordt nu uitdrukkelijk bepaald dat voor de waarnemer een leeftijdsgrens van 65 jaar (inmiddels 70 jaar, bew.) geldt. Er is geen reden om af te wijken van de op grond van artikel 14, eerste lid, geldende leeftijdsgrens van de notaris van 65 jaar (inmiddels 70 jaar, bew.).' (MvT II, 29212, nr. 3, p. 5)

‘De wijzigingen in deze onderdelen strekken er in hoofdzaak toe om versoepeling van de verplichte stage-duur voor kandidaat-notarissen die in deeltijd werken, zoals deze middels de evaluatiewet in artikel 30 is opgenomen, ook toe te passen bij de eisen voor de benoeming tot notaris en de benoeming tot waarnemer. Dit is gedaan door de artikelen 6 en 29 in die zin te wijzigen. Met deze wijziging is verzekerd dat de kandidaat-notarissen die in deeltijd werken en tot notaris benoemd willen worden, over voldoende substantiële werkervaring beschikken op het moment van benoeming, en dat die werkervaring voldoende recent is. Dit komt de kwaliteit van de beroepsuitoefening ten goede. Dat geldt evenzeer voor de in deeltijd werkende kandidaat-notaris die tot waarnemer benoemd wil worden.
Dit geeft tevens een bruikbare en heldere maatstaf waarmee kan worden beoordeeld of een kandidaat voldoende recente werkervaring heeft om in aanmerking te komen voor benoeming tot notaris, respectievelijk waarnemer.
Hiernaast is in artikel 29, eerste lid, tweede volzin, verduidelijkt dat de werkervaring van de kandidaat-notaris die in het verleden als notaris het notarisambt heeft vervuld, eveneens meetelt voor de benodigde werkervaring om tot waarnemer benoemd te kunnen worden, mits die werkervaring voldoende recent is.’ (MvT II, 33 569, nr. 3, p. 4)

LID 2

'Uiteraard kan de situatie zich voordoen dat de notaris niet van de mogelijkheid van benoeming van een vaste waarnemer gebruik heeft gemaakt. Alsdan zal alsnog in de waarneming moeten worden voorzien.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 35)

'In de in de onderdelen c, d en e genoemde gevallen - schorsing, ontslag en overlijden (lees: c, d, e en f genoemde gevallen – schorsing, ontzetting, ontslag en overlijden, bew.) - zal dus altijd ambtshalve een waarnemer moeten worden benoemd.' (NNV, 23 706, nr. 12, p. 29)

LID 4

Om te voorkomen dat een notaris zijn ambt te lang laat waarnemen, is in de eerste volzin van dit artikellid bepaald dat de periode van waarneming beperkt is tot één jaar bij volledige waarneming. Dat een notaris ook in deeltijd kan werken, blijkt uit de tweede volzin van dit artikellid, mits er voor de uren waarop de notaris zijn ambt niet uitoefent een waarnemer wordt benoemd. Bij waarneming in deeltijd dient de notaris minimaal het bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren per week zijn ambt zelf uit te oefenen. Hierbij wordt verwezen naar artikel 7 van het Besluit op het notarisambt, waarin is vermeld dat een notaris bij waarneming in deeltijd minimaal achttien uur per week zijn ambt dient uit te oefenen.

LID 5

'Een ambtshalve benoeming tot waarnemer kan slechts wegens gegronde redenen worden geweigerd (...). Het moet immers niet mogelijk zijn dat er voor de waarneming van een minder aantrekkelijke notarispraktijk geen kandidaat is te vinden.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 35)

LID 6

'Ten opzichte van de onderwaarnemer kan de vacaturewaarnemer als notaris worden beschouwd die waargenomen moet worden in verband met afwezigheid, verhindering of ziekte. Daarom wordt in een nieuw artikel 29, vijfde lid (lees: zesde lid, bew.), bepaald dat in dergelijke gevallen voor de waarneming van een vacaturewaarnemer een driejarige stage voldoende is.
Het is ook wenselijk dat de vacaturewaarnemer een vaste waarnemer kan aanwijzen.' (MvT II, 29212, nr. 3, p. 5)

LID 7

'Eventuele toch door de notaris gepasseerde akten zijn dan nietig.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 35)

LID 8

'Het woord 'terstond' moet dan ook in die zin worden opgevat, dat zo spoedig mogelijk, en indien mogelijk vooraf, de waarneming van zijn functie wordt gemeld, onder vermelding van de waarnemingsperiode en de reden van waarneming.' (NNV, 23 706, nr. 12, p. 30)

LID 9

'Zeker bij associaties van notarissen kan het van belang zijn dat een compagnon als waarnemer wordt benoemd, zonder dat het risico bestaat dat de akten in het verkeerde protocol terecht komen.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 36)

Overgangsrecht

'In artikel 26 (lees: artikel 29, bew.) dat bepaalt wanneer een kandidaat-notaris tot waarnemer benoembaar is, wordt onder andere geëist dat de kandidaat-notaris voldoet aan het vereiste van artikel 6 (lees: artikel 6, bew.), tweede lid, onderdeel a. Op grond van de overgangsregeling van artikel 110 (lees: artikel 123, bew.) eerste lid voldoet aan dit benoembaarheidvereiste tevens hij die kandidaat-notaris is op grond van artikel 20a van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 1842, 20, op het Notarisambt zoals dit artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet.
De commissie wijst er tevens op dat artikel 26 (lees: artikel 29, bew.) aan de kandidaat-notaris als voorwaarde voor de benoembaarheid tot waarnemer stelt dat hij de beroepsopleiding heeft gevolgd en dat dit vereiste op grond van de overgangsregeling van het derde lid van artikel 110 (lees: artikel 123, bew.) niet geldt voor de benoembaarheid tot notaris. Ook voor de waarnemer zal dit vereiste op grond van de overgangsregeling in de meeste gevallen niet gelden. In het vierde lid van artikel 110 (lees: artikel 123, bew.) is namelijk bepaald dat op de kandidaat-notaris die reeds vóór het tijdstip van inwerkingtreden van deze wet een betrekking op een notariskantoor heeft aanvaard, artikel 5 (lees: artikel 6, bew.), tweede lid onder 2º - het met goed gevolg afleggen van het examen van de beroepsopleiding - niet van toepassing is.' (NNV, 23 706, nr. 12, p. 54)

‘Het voorstel tot het laten vervallen van het achtste lid van artikel 29 Wna (oud, bew.) houdt verband met de voorgestelde invoering van het centraal register voor het notariaat (…).’ (MvT II 32 250, nr. 3, p. 22)

‘In het verlengde van de rol van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) bij de benoeming van notarissen en de goedkeuring van toevoegingen wordt, ter ondersteuning van de voorzitter van de kamer voor het notariaat, ook bij de benoeming van een waarnemer voorzien in advisering door de KNB.’ (NvW, 32 250, nr. 7, p. 10)