LID 1
'In lid 1 is geregeld aan welke eisen een kandidaat-notaris moet voldoen om als waarnemer te kunnen worden benoemd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen kandidaat-notarissen die voor benoeming in aanmerking komen, dus met zes jaar stage, en kandidaten die drie jaar stage hebben doorlopen, alsmede de beroepsopleiding met goed gevolg hebben doorlopen. Alleen de eerste categorie komt in aanmerking voor waarneming in geval van schorsing, ontslag en overlijden van de notaris. Bij een dergelijke waarneming neemt de waarnemer in feite tijdelijk de praktijk geheel over, zodat aan hem dezelfde eisen moeten worden gesteld als aan een notaris. De waarneming in geval van afwezigheid, verhindering of ziekte draagt een incidenteel karakter. Het voordeel voor de kandidaat-notaris is dat hij door regelmatig waar te nemen tijdens de stage zich goed voorbereidt op zijn toekomstige positie als notaris.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 35)
'Uit het artikel (zoals dat luidde voor de wijziging, bew.) blijkt thans niet of er een leeftijdsgrens is. Dit heeft daarom in de praktijk tot vragen aanleiding gegeven. Om deze onduidelijkheid op te heffen wordt nu uitdrukkelijk bepaald dat voor de waarnemer een leeftijdsgrens van 65 jaar (inmiddels 70 jaar, bew.) geldt. Er is geen reden om af te wijken van de op grond van artikel 14, eerste lid, geldende leeftijdsgrens van de notaris van 65 jaar (inmiddels 70 jaar, bew.).' (MvT II, 29212, nr. 3, p. 5)
‘De wijzigingen in deze onderdelen strekken er in hoofdzaak toe om versoepeling van de verplichte stage-duur voor kandidaat-notarissen die in deeltijd werken, zoals deze middels de evaluatiewet in artikel 30 is opgenomen, ook toe te passen bij de eisen voor de benoeming tot notaris en de benoeming tot waarnemer. Dit is gedaan door de artikelen 6 en 29 in die zin te wijzigen. Met deze wijziging is verzekerd dat de kandidaat-notarissen die in deeltijd werken en tot notaris benoemd willen worden, over voldoende substantiële werkervaring beschikken op het moment van benoeming, en dat die werkervaring voldoende recent is. Dit komt de kwaliteit van de beroepsuitoefening ten goede. Dat geldt evenzeer voor de in deeltijd werkende kandidaat-notaris die tot waarnemer benoemd wil worden.
Dit geeft tevens een bruikbare en heldere maatstaf waarmee kan worden beoordeeld of een kandidaat voldoende recente werkervaring heeft om in aanmerking te komen voor benoeming tot notaris, respectievelijk waarnemer.
Hiernaast is in artikel 29, eerste lid, tweede volzin, verduidelijkt dat de werkervaring van de kandidaat-notaris die in het verleden als notaris het notarisambt heeft vervuld, eveneens meetelt voor de benodigde werkervaring om tot waarnemer benoemd te kunnen worden, mits die werkervaring voldoende recent is.’ (MvT II, 33 569, nr. 3, p. 4)
LID 2
'Uiteraard kan de situatie zich voordoen dat de notaris niet van de mogelijkheid van benoeming van een vaste waarnemer gebruik heeft gemaakt. Alsdan zal alsnog in de waarneming moeten worden voorzien.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 35)
'In de in de onderdelen c, d en e genoemde gevallen - schorsing, ontslag en overlijden (lees: c, d, e en f genoemde gevallen – schorsing, ontzetting, ontslag en overlijden, bew.) - zal dus altijd ambtshalve een waarnemer moeten worden benoemd.' (NNV, 23 706, nr. 12, p. 29)
LID 4
Om te voorkomen dat een notaris zijn ambt te lang laat waarnemen, is in de eerste volzin van dit artikellid bepaald dat de periode van waarneming beperkt is tot één jaar bij volledige waarneming. Dat een notaris ook in deeltijd kan werken, blijkt uit de tweede volzin van dit artikellid, mits er voor de uren waarop de notaris zijn ambt niet uitoefent een waarnemer wordt benoemd. Bij waarneming in deeltijd dient de notaris minimaal het bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren per week zijn ambt zelf uit te oefenen. Hierbij wordt verwezen naar artikel 7 van het Besluit op het notarisambt, waarin is vermeld dat een notaris bij waarneming in deeltijd minimaal achttien uur per week zijn ambt dient uit te oefenen.
LID 5
'Een ambtshalve benoeming tot waarnemer kan slechts wegens gegronde redenen worden geweigerd (...). Het moet immers niet mogelijk zijn dat er voor de waarneming van een minder aantrekkelijke notarispraktijk geen kandidaat is te vinden.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 35)
LID 6
'Ten opzichte van de onderwaarnemer kan de vacaturewaarnemer als notaris worden beschouwd die waargenomen moet worden in verband met afwezigheid, verhindering of ziekte. Daarom wordt in een nieuw artikel 29, vijfde lid (lees: zesde lid, bew.), bepaald dat in dergelijke gevallen voor de waarneming van een vacaturewaarnemer een driejarige stage voldoende is.
Het is ook wenselijk dat de vacaturewaarnemer een vaste waarnemer kan aanwijzen.' (MvT II, 29212, nr. 3, p. 5)
LID 7
'Eventuele toch door de notaris gepasseerde akten zijn dan nietig.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 35)
LID 8
'Het woord 'terstond' moet dan ook in die zin worden opgevat, dat zo spoedig mogelijk, en indien mogelijk vooraf, de waarneming van zijn functie wordt gemeld, onder vermelding van de waarnemingsperiode en de reden van waarneming.' (NNV, 23 706, nr. 12, p. 30)
LID 9
'Zeker bij associaties van notarissen kan het van belang zijn dat een compagnon als waarnemer wordt benoemd, zonder dat het risico bestaat dat de akten in het verkeerde protocol terecht komen.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 36)
Overgangsrecht
'In artikel 26 (lees: artikel 29, bew.) dat bepaalt wanneer een kandidaat-notaris tot waarnemer benoembaar is, wordt onder andere geëist dat de kandidaat-notaris voldoet aan het vereiste van artikel 6 (lees: artikel 6, bew.), tweede lid, onderdeel a. Op grond van de overgangsregeling van artikel 110 (lees: artikel 123, bew.) eerste lid voldoet aan dit benoembaarheidvereiste tevens hij die kandidaat-notaris is op grond van artikel 20a van de Wet van 9 juli 1842, Stb. 1842, 20, op het Notarisambt zoals dit artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet.
De commissie wijst er tevens op dat artikel 26 (lees: artikel 29, bew.) aan de kandidaat-notaris als voorwaarde voor de benoembaarheid tot waarnemer stelt dat hij de beroepsopleiding heeft gevolgd en dat dit vereiste op grond van de overgangsregeling van het derde lid van artikel 110 (lees: artikel 123, bew.) niet geldt voor de benoembaarheid tot notaris. Ook voor de waarnemer zal dit vereiste op grond van de overgangsregeling in de meeste gevallen niet gelden. In het vierde lid van artikel 110 (lees: artikel 123, bew.) is namelijk bepaald dat op de kandidaat-notaris die reeds vóór het tijdstip van inwerkingtreden van deze wet een betrekking op een notariskantoor heeft aanvaard, artikel 5 (lees: artikel 6, bew.), tweede lid onder 2º - het met goed gevolg afleggen van het examen van de beroepsopleiding - niet van toepassing is.' (NNV, 23 706, nr. 12, p. 54)
‘Het voorstel tot het laten vervallen van het achtste lid van artikel 29 Wna (oud, bew.) houdt verband met de voorgestelde invoering van het centraal register voor het notariaat (…).’ (MvT II 32 250, nr. 3, p. 22)
‘In het verlengde van de rol van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) bij de benoeming van notarissen en de goedkeuring van toevoegingen wordt, ter ondersteuning van de voorzitter van de kamer voor het notariaat, ook bij de benoeming van een waarnemer voorzien in advisering door de KNB.’ (NvW, 32 250, nr. 7, p. 10)