Logo KNB.nl

Artikel 39Voeg toe

  1. De bij het verlijden van de akte verschijnende personen en getuigen moeten aan de notaris bekend zijn. Hij stelt de identiteit van de personen die de eerste maal voor hem verschijnen vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Indien onder de verantwoordelijkheid van de notaris werkzame personen als gevolmachtigden of getuigen optreden, is de tweede volzin niet van toepassing.
     
  2. De notaris kan in alle gevallen de tegenwoordigheid van twee getuigen verlangen indien hij dit wenselijk acht.
     
  3. De getuigen moeten meerderjarig zijn en hun woonplaats hebben in Nederland. Zij moeten de taal verstaan waarin de akte is opgesteld, of die waarin de akte van bewaargeving is geschreven.
     
  4. Geen getuigen kunnen zijn:
    1. de echtgenoot en de bloed- en aanverwanten van de notaris of de partijen bij de akte tot en met de derde graad;
    2. de vervangen notaris en diens echtgenoot, indien de akte wordt verleden door een waarnemer.
       
  5. In geval van niet-naleving van enige bepaling van dit artikel, met uitzondering van het eerste lid, tweede volzin, mist de akte authenticiteit en voldoet zij niet aan de voorschriften waarin de vorm van een notariële akte wordt geëist.

LID 1

'De ratio van de identificatieplicht bij het verlijden van notariële akten is, dat de notaris zich vergewist van de identiteit van de voor hem verschijnende personen. Hij moet verifiëren of degene die voor hem verschijnt de identiteit heeft van degene die hij opgeeft te zijn. Dat brengt met zich dat de notaris de identiteit controleert aan de hand van originele documenten en niet op basis van kopieën daarvan. Dat geldt zowel voor Nederlanders als voor niet-Nederlanders, zowel ten aanzien van paspoorten als rijbewijzen. De Wet op het notarisambt verplicht niet tot het aantonen van de nationaliteit of een bepaalde verblijfstatus. Indien buitenlanders hun identiteit willen aantonen met behulp van een Nederlands rijbewijs, dan is dat mogelijk. Ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 zijn vreemdelingen, die langer dan 185 dagen in Nederland verblijven, gehouden hun buitenlandse rijbewijs om te wisselen voor een Nederlands rijbewijs. Het is evenwel niet nodig dat de notaris bij vaste cliënten telkens opnieuw de identiteit vaststelt.' (NV, 23 706, nr. 6, p. 49)

'Omdat het niet de bedoeling is dat personeelsleden van het notariskantoor, die in de akte als gevolmachtigden of getuigen optreden, zich telkens moeten legitimeren, zijn dezen in de derde volzin van de regeling uitgezonderd. (...)' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 38)
Bij de Wet op de uitgebreide identificatieplicht van 24 juni 2004, Stb. 2004, 300, inw.tr. 1 januari 2005 is artikel 39 gewijzigd. 'Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in de erkenning van het rijbewijs als identificatiebewijs door het opnemen van het rijbewijs in artikel 1 van de WID. De toevoeging in het eerste lid van artikel 39 van de Wet op het notarisambt is hiermee overbodig geworden.' (MvT II, 29 218, nr. 2, p. 23)

De tekst van artikel 1 Wet op de identificatieplicht luidt als volgt:
Artikel 1
1. Als documenten waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen kan worden vastgesteld, worden aangewezen:
1°. een geldig reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, b, c, d, e en g, of tweede lid, van de Paspoortwet; 2°. de documenten waarover een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie;
3°. een geldig nationaal, diplomatiek of dienstpaspoort dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover de houder de nationaliteit van die andere lidstaat bezit;
4°. een geldig rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet, een geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 of een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is, zolang de bij de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde termijn van geldigheid in Nederland niet is verstreken, aan de houder geen administratieve maatregel bedoeld in paragraaf 9 van hoofdstuk VI van de Wegenverkeerswet 1994 is opgelegd of aan hem niet de bijkomende straf bedoeld in artikel 179 van die wet is opgelegd en mits het rijbewijs is voorzien van een pasfoto van de houder.
2. Onze Minister van Justitie kan, al dan niet voor een bepaald tijdvak, andere dan de in het eerste lid bedoelde documenten aanwijzen ter vaststelling van de identiteit van personen. (bew.)

LID 2

'In artikel 4.3.5.3 van het ontwerp-Meijers zijn voor de uiterste wil bij «openbare akte» bijzondere formaliteiten gesteld, met andere woorden formaliteiten die niet voor de notariële akten in het algemeen gelden; het ging hierbij onder meer om de aanwezigheid van getuigen en de ondertekening door hen van de akte. In het Gewijzigd Ontwerp zijn deze regels op aandringen van de commissie erfrecht vervallen; men zie de memorie van antwoord, kamerstukken II 1962/63, 3771, nr. 6, blz. 70/71. In aansluiting hierop is in de Invoeringswet Boeken 4 en Titel 7.3, eerste gedeelte, het vereiste van getuigen ook in artikel 4.3.5.4 geschrapt; in de memorie van toelichting bij dat artikel is een aanpassing van de (oude) Wet op het Notarisambt in het vooruitzicht gesteld, die thans in de nieuwe wet wordt aangebracht door het doen vervallen van de eerste twee zinnen van het tweede lid en de aanpassing van de derde, enig overblijvende, zin.
Het schrappen van het vereiste van getuigen bij het verlijden van een uiterste wil roept het probleem op of ook de vermelding van getuigen overal geschrapt moet worden. Dat getuigen, hoewel wettelijk niet verplicht, aanwezig kunnen zijn, blijkt uit artikel 39, tweede lid. Hier kan van geval tot geval worden geoordeeld. Zo bestaat er geen bezwaar tegen artikel 4.3.2.7 ongewijzigd te laten.
Bij de voorbereiding van de Wet op het notarisambt is in de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer (kamerstukken II 1995/96, 23 706, nr. 6, blz. 48) toegezegd dat bij de invoering van Boek 4 zal worden bezien of artikel 35 (thans: 39) in die zin gewijzigd kan worden dat bij het passeren van een uiterste wil twee getuigen op uitdrukkelijk verzoek van de comparant of de notaris aanwezig kunnen zijn. Wat de notaris betreft vloeit uit het tweede lid reeds voort dat deze aanwezigheid van getuigen kan verlangen. Wat de aanwezigheid van getuigen op verzoek van de comparant betreft: in de meeste gevallen zal de notaris geen bezwaar hebben tegen inwilliging van een dergelijk verzoek. Naar mijn oordeel verdient het echter wel de voorkeur dat de notaris de akte kan passeren buiten aanwezigheid van getuigen, althans de door de comparant voorgestelde getuigen. Dat kan van belang zijn als de notaris beïnvloeding van de testateur door een bepaalde getuige vermoedt. ' (MvT II 27 245, nr. 3, p. 11-12)

LID 5

'Uit het vijfde lid volgt dat bij niet-naleving van de bepalingen van de tweede en vierde volzin (van lid 1, bew.) de akte niet authenticiteit mist.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 38)