'De keuze voor een publiekrechtelijke organisatie is vooral ingegeven door de wens de beroepsgroep der notarissen en kandidaat-notarissen in staat te stellen - en daartoe zoveel mogelijk zelf de middelen te geven - om de orde in de eigen gelederen, de goede uitoefening van het ambt, de vakbekwaamheid, de financiële administratie en andere onderwerpen die voor haar bestaan en ontwikkeling van belang zijn, verbindend te regelen voor alle vakgenoten. Het hebben van een bevoegdheid om voor al deze zaken verordeningen vast te stellen die alle leden binden is daarvoor een wezenlijke voorwaarde. (...) Het openbaar lichaam ex artikel 134 Grondwet is niet op één lijn te stellen met de (voormalige) belangenvereniging waarvan dit lichaam de rechtsopvolger is. De transformatie van vereniging in openbaar lichaam met verordende bevoegdheid heeft tot gevolg dat de beroepsgroep in het staatkundig bestel wordt opgenomen en met medebestuur wordt belast - of daartoe de bevoegdheid krijgt - waar de we zulks uitdrukkelijk voorschrijft of mogelijk maakt.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 12)
'Evenals zulks ten aanzien van andere beroepsgroepen, waarvoor een orde is ingesteld, het geval is, zullen alle notarissen en kandidaat-notarissen verplicht lid zijn van de nieuwe broederschap. Dit betekent uiteraard niet, dat notarissen en kandidaat-notarissen niet de vrijheid zouden behouden zich buiten de broederschap nog in privaatrechtelijk verband te verenigen om op deze wijze bepaalde gemeenschappelijke belangen te behartigen. Regels betreffende zaken als de goede beroepsuitoefening door notarissen, die alle notarissen en kandidaat-notarissen binden, kunnen echter alleen door de broederschap worden vastgesteld. De wetgever dient het in artikel 8 van de Grondwet neergelegde recht van vereniging te respecteren en uitzonderingen daarop te beperken tot die welke in het algemeen belang zijn. Daarom is gekozen voor een daarop toegespitste taakomschrijving van de broederschap. De voorgestelde regeling komt daardoor niet in strijd met de in het eerste lid van artikel 11 EVRM neergelegde vrijheid van vereniging en vergadering, zoals deze bepaling is uitgelegd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Compte, Van Leuven en de Meyere (arrest van 23 juni 1981, Publikaties Hof, Serie A, deel 43 (1981). (...) Het Hof oordeelde (...) dat er in dit geval geen sprake was van inbreuk op het beginsel van artikel 11 lid q EVRM. Het Hof overwoog dat de broederschap was ingesteld in het algemeen belang en een typisch publiekrechtelijke functie heeft. Evenmin kan de instelling van een broederschap in strijd komen met de in het EEG-Verdrag neergelegde vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverlening. Het notarisambt wordt in vele Lid-Staten aangemerkt als het uitoefenen van openbaar gezag en voor zover de werkzaamheden van de notaris dienen ter uitoefening van het openbaar gezag in de betrokken Lid-Staat, vallen zij onder de uitzondering van artikel 55 EEG-verdrag.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 49-50)
'Met betrekking tot de inrichting van de broederschap is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de wijze waarop de vereniging de Koninklijke Notariële Broederschap is ingericht.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 12)
'Als plaats van vestiging van de broederschap is 's-Gravenhage gekozen. Dit is vooral van belang voor het bestuur en het bureau van de broederschap, die bij voorkeur dienen te zijn gevestigd in de plaats waar ook de regering zetelt.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 50)
'Nu een naamswijziging van de vereniging de Koninklijke Notariële Broederschap in: Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie wordt voorbereid zal, als die wijziging doorgang vindt, ook het publiekrechtelijk lichaam de naam 'Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie' moeten dragen. De afkorting 'KNB' kan dan worden gehandhaafd.' (NV, 23 706, nr. 12, p. 15)
'In de bestendiging van het predikaat 'Koninklijke' is bewilligd.' (MvT II, 23 706, nr. 3, p. 51)