Logo KNB.nl

Artikel 99Voeg toe

  1. Klachten tegen notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen kunnen, schriftelijk en met redenen omkleed, door een ieder met enig redelijk belang worden ingediend bij de kamer voor het notariaat waaronder de notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris ressorteert. Indien de klager daarom verzoekt, is de secretaris van de kamer hem behulpzaam bij het op schrift stellen van de klacht. Van de klacht wordt een afschrift gezonden aan de KNB en het Bureau.
     
  2. Voordat een klacht als bedoeld in het eerste lid in behandeling wordt genomen, heft de secretaris een griffierecht van € 50. Het griffierecht komt ten bate van de kamers voor het notariaat.
     
  3. De secretaris wijst de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
     
  4. Indien een klacht niet ter kennis van de kamer wordt gebracht maar in der minne is geschikt als bedoeld in het twaalfde lid, kan als onderdeel van de minnelijke schikking door partijen worden bepaald dat het door de klager betaalde griffierecht wordt vergoed door de betrokken notaris, toegevoegd notaris dan wel kandidaat-notaris.
     
  5. Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het door de klager betaalde griffierecht vergoed door de betrokken notaris, toegevoegd notaris dan wel kandidaat-notaris.
     
  6. In afwijking van het tweede lid, wordt geen griffierecht geheven indien de klacht afkomstig is van:
    1. Onze Minister;
    2. het Bureau; of
    3. de KNB.
       
  7. Onze Minister kan het in het tweede lid bedoelde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
     
  8. Indien een klacht is ingediend met betrekking tot de leden of plaatsvervangende leden van de kamer voor het notariaat die notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris zijn, verzoekt de voorzitter van de kamer de president van het gerechtshof Amsterdam om een andere kamer aan te wijzen teneinde zich met de behandeling daarvan te belasten. De president deelt de beslissing mee aan de aangewezen kamer, aan de desbetreffende notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris, aan de voorzitter van de kamer die het verzoek tot aanwijzing heeft gedaan en aan de klager.
     
  9. Een klacht is niet ontvankelijk voorzover deze betrekking heeft op een gedraging waarvoor een boete is opgelegd als bedoeld in artikel 111b. Voorts is een klacht niet ontvankelijk als het griffierecht niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer. 
     
  10. Indien de klacht zich naar het oordeel van de voorzitter daartoe leent en uit de klacht blijkt dat de klacht nog niet is voorgelegd aan de geschillencommissie, bedoeld in artikel 55, tweede lid, kan de voorzitter besluiten de behandeling van de klacht te schorsen, en de klager in de gelegenheid te stellen het geschil voor te leggen aan de geschillencommissie. De beslissing tot schorsing schorst de in het vijftiende lid bedoelde termijn. Tegen de beslissing is geen voorziening toegelaten.
     
  11. De voorzitter kan na een summier onderzoek, zo nodig na de klager en de betrokken notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris te hebben gehoord, de klacht terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat deze kennelijk niet ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond is, of van onvoldoende gewicht.
     
  12. Indien de voorzitter van oordeel is dat een klacht vatbaar is voor minnelijke schikking, roept hij de klager en de betrokken notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris op teneinde een zodanige schikking te beproeven. Indien een minnelijke schikking mogelijk blijkt, wordt deze op schrift gesteld en door de klager, de notaris, toegevoegd notaris of de kandidaat-notaris tegen wie de klacht is ingediend en de voorzitter ondertekend.
     
  13. De voorzitter brengt klachten die niet zijn neergelegd bij de geschillencommissie, niet in der minne zijn geschikt of zijn afgewezen, ter kennis van de kamer.
     
  14. Van de beslissing van de voorzitter zendt de secretaris onverwijld een afschrift aan de klager en de betrokken notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris, in geval van afwijzing van een klacht aan de klager bij aangetekende brief. Indien de voorzitter toepassing geeft aan het vierde lid, vermeldt hij de bevoegdheid van de klager om na ommekomst van de behandeling door de geschillencommissie de kamer te verzoeken de klacht alsnog in behandeling te nemen.
     
  15. Tegen de beslissing van de voorzitter tot afwijzing van een klacht, kan de klager binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de kamer voor het notariaat. Hij dient gemotiveerd aan te geven met welke overwegingen van de voorzitter hij zich niet kan verenigen. Hij kan daarbij vragen over zijn verzet te worden gehoord.
     
  16. Indien overeenkomstig het vijftiende lid verzet is gedaan tegen de beslissing van de voorzitter, wijst deze een plaatsvervanger aan om hem bij de behandeling van het verzet te vervangen.
     
  17. Ten gevolge van het verzet vervalt de beslissing, tenzij de kamer voor het notariaat het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart.
     
  18. Is de kamer voor het notariaat van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, dan kan zij zonder nader onderzoek het verzet ongegrond verklaren, echter niet dan na de klager die daarom vroeg in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.
     
  19. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet is met redenen omkleed. Daartegen staat geen rechtsmiddel open. Het achtste lid is van overeenkomstige toepassing.
     
  20. Is de kamer van oordeel dat het verzet gegrond is, dan wordt de zaak in verdere behandeling genomen.
     
  21. Een klacht kan slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
     
  22. Intrekken van de klacht, nadat deze is ingekomen, of staking van de werkzaamheden door de persoon over wie geklaagd is, heeft op de verdere behandeling geen invloed, wanneer naar het oordeel van de kamer voor het notariaat het algemeen belang de voortzetting van de behandeling vordert of wanneer degene over wie geklaagd is, schriftelijk heeft verklaard voortzetting van de behandeling van de klacht te verlangen.

‘Uit de wetsgeschiedenis (…) van het huidige (oude, bew.) artikel 99 Wna blijkt reeds dat zowel de KNB als het Bureau een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen, evenals, bijvoorbeeld, collega-notarissen. In de voorgestelde herziene tekst van het eerste lid wordt geëxpliciteerd dat de kring van degenen die een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen bestaat uit een ieder die enig redelijk belang heeft bij de indiening van een klacht. Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met het taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd; ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.’ (MvT II, 32 250, nr. 3, p. 26-27)

LID 3

‘De samenloop van de bestuurlijke boete met de tuchtrechtelijke procedure wordt uitgesloten in het tweede lid van het voorgestelde artikel (artikel 111b, bew.); de bepaling is het spiegelbeeld van het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 99 Wna, (…).’ (MvT II, 32 250, nr. 3, p. 30)