Het bestuur van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie KNB;
Overwegende dat het gewenst is in een beleidsregel een nadere toelichting te geven op de betekenis van het begrip integere beroepsuitoefening, genoemd in artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011;
Gelet op de artikelen 17, 61 en 98 Wet op het notarisambt en artikel 20 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011;
Gehoord de ledenraad;
Stelt de volgende beleidsregel vast:
Beleidsregel, vastgesteld door het bestuur op 10 juli 2013
Artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 luidt als volgt: De notaris gedraagt zich in de uitoefening van zijn beroep en daarbuiten zodanig dat het vertrouwen in het notariaat en in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad. De toelichting op artikel 2 luidt: Deze bepaling geeft één van de kernelementen van het notariaat weer, een algemene richtlijn voor het gedrag van iedere notaris en kandidaat-notaris bij zijn beroepsuitoefening en in privé. Het notariaat kan als beroepsgroep alleen functioneren als de notaris eer en aanzien geniet, dat wil zeggen, als het publiek vertrouwen heeft in zijn onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit. Op verschillende plaatsen in de Wet op het notarisambt wordt het belang van de eer en aanzien van het notariaat geformuleerd. Bijvoorbeeld in artikel 8 Wna, op grond waarvan een benoeming tot notaris kan worden geweigerd als vrees bestaat dat de betrokkene de eer en het aanzien van het notarisambt zal schaden en in artikel 96 Wna, dat het toezicht regelt op onder meer de eer en het aanzien van het notarisambt. Artikel 61 Wna bepaalt dat het mede tot de taken van de KNB behoort om te zorgen voor de eer en het aanzien van het ambt. In de wet staat echter nergens met zoveel woorden dat de notaris de eer en het aanzien van het ambt hoog moet houden. De eer en het aanzien noemen wij voortaan integere beroepsuitoefening.
In deze Beleidsregel integere beroepsuitoefening geeft het bestuur van de KNB een nadere toelichting en interpretatie van deze regelgeving. Hiermee formuleert het bestuur ook zijn klachtenbeleid op het punt van integere beroepsuitoefening, in het bijzonder daar waar het personeelsbeleid van de notaris en de samenwerking met derden mogelijk (in schijn) de eer en aanzien en daarmee de integere beroepsuitoefening raakt. Volgens het bestuur kan het in dienst nemen van of het op andere wijze samenwerken met een uit het ambt ontzette notaris of een kandidaat-notaris aan wie het recht tot waarneming definitief is ontzegd, schadelijk zijn voor de eer en het aanzien van het ambt. Consumenten zullen veelal niet begrijpen waarom een uit het ambt ontzette notaris toch op een notariskantoor werkzaam kan blijven. Dit komt het vertrouwen dat het publiek in de notaris heeft niet ten goede en dergelijke beeldvorming moet dan ook voorkomen worden. Ook binnen het notariaat is de opvatting dat het onwenselijk is dat een ontzette notaris nog wel binnen het notariaat werkzaam kan zijn, terwijl hij hier eigenlijk niet meer thuishoort omdat zulks niet past binnen de integere beroepsuitoefening die het notariaat nastreeft. Volgens het bestuur is een definitief verbod om een ontzette notaris in dienst te nemen of anderszins samen te werken niet haalbaar en onwenselijk. Het bestuur zoekt daarom aansluiting bij de praktijk bij advocaten waarbij een geschrapte advocaat na verloop van tijd ook weer een verzoek kan indienen bij de balie om ingeschreven te worden. Voor accountants geldt met betrekking tot ontzetting een termijn van tien jaar waarin zij niet het vak van accountant mogen uitoefenen. In deze beleidsregel wordt de mogelijkheid geboden om in uitzonderlijke gevallen van deze regel af te wijken.
(Toelichting van 10 juli 2013)